Beknopt overzicht van de geschiedenis van de Gereformeerde kerk te Anna Paulowna

Onder de eerste bewoners van de polder waren ook een aantal “Afgescheidenen”. In 1834 had de kerkeraad van Ulrum onder leiding van ds. de Cock als eerste een Acte van Afscheiding getekend, in de overtuiging dat de vaderlandse (Nederlandse Hervormde) kerk ontrouw was geworden aan de gereformeerde belijdenis. Al heel snel traden ook in vele andere plaatsen afscheidingen op, ondanks het feit dat de (wereldlijke) overheid dit door allerlei maatregelen trachtte te verhinderen. Pas in 1869 werden de Afgescheidenen – die in 1854 een eigen theologische school in Kampen stichtten – als Christelijk Gereformeerden erkend. In 1886 volgde een nog veel grotere afsplitsing van de Nederlandse Hervormde Kerk, de zgn. doleantie. De meeste gemeenten van beide groepen (Afgescheidenen en Dolerenden) verenigden zich in 1892 tot de Gereformeerde Kerken van Nederland.
Aanvankelijk waren de Afgescheidenen in de Anna Paulownapolder aangewezen op Den Helder.

Eigen kerkdiensten in Anna Paulowna

Wanneer we de slechte wegen en het gebrekkige vervoer van die dagen in aanmerking nemen verbaast het ons niet dat al snel geprobeerd wordt in de polder zélf kerkdiensten te organiseren.
Uit een door de Helderse predikant ds. H. op ’t Holt geschreven brief gedateerd 2 juni 1863 en gericht aan de “broeders en zusters in den Heer te Anna Paulowna” blijkt dat de Helderse kerkenraad er weinig voor voelt “omdat dit een feitelijke gemeentevestiging zou zijn”. De Helderse kerkenraad stelt voor dat zij van hun kant elke veertien dagen een voorganger naar de polder zullen sturen, maar dat de poldersen wel hun zitplaatsen in de kerk van Den Helder zullen blijven huren en “in hun bijdragen voor des leeraars tractement blijven volharden”. Ook wordt van hen verwacht dat zij elke dienst voor de armen van Den Helder collecteren en dat zij zelf alle kosten zullen dragen die aan de dienst in de polder zelf verbonden zijn.
Zelfstandig? De Afgescheidenen uit de polder voelen kennelijk niets voor dit voorstel, want ze schrijven kort en goed dat zij een zelfstandige gemeente willen worden: “Zeer waarde Leraar en Kerkeraad. Daar wij uwe letteren hebben ontvangen, en daarover onder malkanderen geraad pleegd, en de één paarige stemmen waren om tot zelfstandige gemeente te worden, zoo is deze tot kennisgeven van ons besluit. Acht uw eerwaarde nog noodig dat wij in persoon over het eene of andere verschijnen voor uw Edl., belief ons te berigten, verders wensen wij op de vergadering met onze belangen te verscheinen. Uit naam der leden eindig ik met al op 16 juni verschijnen namens de Afgescheidenen uit de polder op de vergadering van de classis C. Witte en J.H. Yzendoorn om hun verzoek om zelfstandigheid toe te lichten”. Ze klagen over de te grote afstand naar Den Helder, over het onvoldoende bediend worden door de predikant en vooral over het “niet chiseerd (= catechiseerd) worden hunner kinderen”. De kerkenraad van Den Helder vindt echter dat de gemeente in de polder nog niet zelfstandig kan zijn “daar er noch op finantiëel noch op wetenschappelijk gebied genoegzaam fonds voor handen is”. De classis wijst het verzoek af, maar de broeders in de polder trekken zich daar niet veel van aan: op de zondagen dat er geen voorganger uit Den Helder komt vergaderen ze tóch zelf. Hoewel de classicale vergadering daarover haar afkeuring uitspreekt, wordt in het najaar – met ’t oog op de komende winter – besloten “een diaken te kwalificeeren om in den polder, na vooraf hem behoorlijk te hebben onderzocht, als gemeentelijke oefenaar aan te stellen, opdat dat deze geregeld kan voorgaan en den kinderen onderwijs geven”. De bovengenoemde broeder J.H. van Yzendoorn wordt tenslotte als diaken in de polder aangewezen, terwijl de Helderse kerkenraad de ouderling Willem Pontier verzoekt zich speciaal met de polder te willen belasten. Het schijnt dat beide mannen in goede harmonie samenwerkten. Wel blijven er moeilijkheden over de financiën. De Poldersen hebben er bezwaar tegen én voor de eigen armen te moeten zorgen én voor de Helderse armen te moeten collecteren.

Eigen Kerk bouwen

Op 24 februari 1865 verzoekt diaken Van Yzendoorn namens de broeders in de polder om een eigen kerk te mogen opbouwen, maar de Helderse kerkeraad heeft “in stoffelijk en zedelijk opzicht” bezwaar. De Poldersen hadden niet anders verwacht, maar dat verhinderde hen niet om broeder C. Witte naar de classicale vergadering van 28 februari af te vaardigen met het verzoek een eigen ouderling te mogen hebben “met uitzigt om zelfstandige gemeente te kunnen worden; ook dat zij hopen, met de hulp des Heeren, een kerk aan hunne plaats te mogen bouwen”. De classis stemde in met de kerkbouw, op voorwaarde echter dat aan de kerkenraad van Den Helder een schriftelijke verklaring wordt gegeven dat deze niet in de kosten zal hoeven bij te dragen.
Ten aanzien van de zelfstandigheid aarzelt men nog. Er komt een nieuwe predikant in Den Helder en men weet uiteraard nog niet wat die er van zal vinden. Gelukkig echter blijkt de nieuwe predikant ds. A.S. Entingh er vóór.
Op 5 april 1865 wordt er een commissie benoemd bestaande uit ds. Entingh, ouderling Pontier en ouderling Paarlberg die de mogelijkheden in de Anna Paulownapolder zullen onderzoeken. Hun bevindingen zijn gunstig en in de brief van de Helderse kerkenraad van 13 juni 1865 gericht aan de classis wordt dan ook verzocht om in de Anna Paulownapolder een zelfstandige gemeente te vestigen als ook “om algemeene liefdegaven te mogen vragen in de geheele kerk”, ten einde een en ander te realiseren.
Dit verzoek wordt “met veel bereidvaardigheid door de vergadering ingewilligd”. Er was dus in die paar jaar wel iets veranderd in de houding van de classicale vergadering ten aanzien van de Anna Paulowna! Het is helaas niet bekend wie de gemeente heeft geïnstitueerd en wanneer precies, zeer waarschijnlijk is dat gebeurd in juli of augustus van dat zelfde jaar door ds. Entingh. Cornelis Witte en J. van Yzendoorn zijn de eerste ouderlingen, Jacob Dogger en L. van Dijk de eerste diakenen.
In elk geval is er op zondag 20 augustus in de kerk van Den Helder een collecte gehouden voor de kerkbouw in de Anna Paulowna. Ook andere kerken in de classis (Alkmaar, Broek op Langedijk, Krabbendam, Landsmeer en Zaandam) hebben bijgedragen aan de kosten van de bouw van de kerk. Sakom Dogger, gepensioneerd zeeloods, bood de grond aan; hij mocht dan ook de eerste steen leggen hetgeen op 6 december 1865 gebeurde.

Ingebruikname

gk-gebouw-1866-1930

De oude kerk aan de Molenvaart (1865 – 1930) op de plaats waar nu de pastorie staat.

Op 2e Paasdag 1866 wordt het nieuwe kerkgebouw door de Helderse predikant ingewijd. De gemeente is niet groot (ca. 120 lidmaten) en de lidmaten zijn beslist niet rijk, maar door de geweldige offervaardigheid lukt het tóch om rente en aflossing regelmatig terug te betalen. Bij slecht weer is het aantal kerkgangers gering en wordt er in de consistorie dienst gehouden.
Een eigen predikant kan er niet af, maar men trekt een zekere student Gruntke aan om als “leerende ouderling” op te treden. Helaas blijkt na enige maanden dat het verleden van Gruntke niet onberispelijk was. Ds. Entingh wordt verzocht de zaak persoonlijk te onderzoeken en hij moet tot zijn leedwezen rapporteren dat Gruntke “zich in alle opzichten aan zeer ontrouwe en slechte handelingen heeft schuldig gemaakt…” Met leedwezen verneemt de vergadering dit alles, en vindt “de waarheid der Heilige Schrift bevestigt dat het hart des menschen arglistig is”.

Zelfstandig functioneren

Men moest dus zich zelf zien te redden. Wel nu, dat hééft men gedaan. Naast ouderling Willem Prins die vrijwel alles betreffende de kerkelijke zaken afhandelt, is ouderling Maarten Vlaming de centrale figuur (1868-1880). Hij geeft catechisatie, is leider van de zondagsschool en de jongelingenvereniging en verzorgt de kerkdiensten. De kerkdienst is meestal een zgn. leesdienst, waarbij de preek van een predikant gelezen wordt. De kerk begint ’s morgens om 9 uur en duurt meestal tot ruim 11 uur. Daarna is er catechisatie voor de jonge kinderen en zondagsschool. Om 2 uur ’s middags begint de tweede dienst, waarna er catechisatie voor de oudere kinderen is. ’s Avonds om 6 uur is er jongelingsvereniging. Deze dagindeling is in die tijd beslist niet ongewoon; de meeste kerkgangers nemen brood mee en vinden het fijn één dag per week met gelijkgezinden onder elkaar te zijn.
Na het vertrek (naar Amsterdam) van Maarten Vlaming verzorgt ouderling Adr. Alderliefste doorgaans de ochtenddiensten, terwijl Klaas Vlaming de middagdiensten voor zijn rekening neemt.

Hulpprediker

In de zomer van 1874 vestigt B. Amsing, emerituspredikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk zich in de polder en de kerkenraad vraagt aan de classis of deze niet als hulpprediker kan worden aangesteld. Dat kan wel, maar dan raakt de predikant wel zijn emeritaatsinkomsten kwijt. Er zit niets anders op dan ds. Amsing ouderling te maken en hem als zodanig werkzaam te laten zijn. Helaas werd dit geen succes. In mei 1879 deelt Cornelis Dogger (broer van Sakom Dogger) in een classicale vergadering mee, dat het verblijf van ds. Amsing in de polder zeer nadelig op de gemeente werkt. De man preekt wel goed, maar is moeilijk in de omgang en maakt moeilijkheden over zijn inkomsten, waarbij hem onoprechtheid in zijn argumenten wordt verweten: “lettende op Zeerw. ’s inkomen is genoemd broeder aangeraden zich stil te houden en tevreden te zijn met hetgeen de Heer tot hiertoe voor Zeerw. heeft gedaan.” Er wordt een commissie benoemd die de zaak moet onderzoeken en de bevindingen van deze commissie zijn niet best: de opkomst voor de prediking is slecht (’s morgens ca. 30, ’s middags ca. 10 gemeenteleden) en de opbrengst van de collecten is gedaald van fl 40.- tot fl 4.- per maand. Het is moeilijk na te gaan in hoeverre dit allemaal de schuld was van ds. Amsing, maar in elk geval geeft de classis betrokkene het advies uit de polder te verdwijnen. Het schijnt dat na het vertrek van deze voorganger de rust in de gemeente is weergekeerd.

Emigratie

Wel breekt er een zeer moeilijke tijd aan. Ouderling Willem Prins die in 1874 naar Amerika is vertrokken, schrijft zeer enthousiast over de mogelijkheden in de nieuwe wereld en het gevolg is dat omstreeks 1880 een aantal gezinnen (o.a. het gezin Riezeboer, Blok, Huizer en Van Prooyen) emigreren. Tegelijkertijd vertrekken een aantal andere gezinnen (o.a. Maarten Vlaming) naar Amsterdam, in totaal verliest de gemeente in ongeveer één jaar bijna 80 zielen! Omdat het bovendien nog de meest draagkrachtigen zijn die vertrekken en de algehele economische situatie slechter wordt dan ooit tevoren (de zgn. agrarische crisis van 1879-1895) ontstaan er ernstige financiële tekorten en moet de kerk in 1880 uit de classis ondersteuning krijgen voor de instandhouding van de diensten. Maar ook de diaconie heeft in deze jaren tekort op tekort en de classis besluit tenslotte om hulp te vragen via de bladen Gideon, de Bazuin en de Standaard.
De man die de gemeente in deze moeilijke periode bijeenhoudt is Klaas Vlaming. Bijeenhoudt, want er zijn in de Nederlandse Hervormde Kerk een aantal ontwikkelingen gaande die ook gevolgen hebben voor de gemeente van de Afgescheidenen. Er zijn n.l. in de Hervormde Kerk een aantal lidmaten die ds A.G. Pareáu te “vrijzinnig” vinden. Eén van hen heeft naar men zegt deze predikant tijdens de preek zelfs eens onderbroken door hem toe te roepen: “Dominee, gij liegt.” Deze “rechtzinnige” lidmaten uit de Hervormde kerk willen ten slotte een “eigen voorganger”.

Doleantie

In december 1884 vestigt zich in de polder een zekere G.W. Akkerhuis jr., een evangelist van de Nederlandse Hervormde Kerk. De man geeft zondagsschool en houdt godsdienstoefeningen. Aanvankelijk worden deze diensten gehouden op een dorsvloer (bij J. Koole), later in een niet meer in gebruik zijnde kaasfabriek aan de Kleine Sluis en ten slotte – eind 1885 – in een kerkje aan de Zandvaart in Breezand.

gereformeerdekerk-2

De Gereformeerde Dol. Kerk aan de Zandvaart in Breezand

In 1886 – het jaar van de doleantie – komt dr. Abraham Kuyper in hoogst eigen persoon naar de polder om de “reformatie der kerk” daar te regelen. Hij overtuigt Akkerhuis en de zijnen van de dringende noodzaak van deze “reformatie” en op de classicale vergadering van de Gereformeerde Dolerende kerken in augustus 1887 wordt besloten dat “nog dit jaar de plaatselijke kerk tot reformatie zal overgaan”.
Inderdaad worden op de 2e Kerstdag 1887 de ambten ingesteld (de ouderlingen G.W. Akkerhuis Sr en L. van Dijk, diaken J. Koole en A. v. Roozelaar).
Men probeert de heer G.W. Akkerhuis jr. als “herder en leraar” aan te stellen, maar niet alleen heeft deze broeder de daartoe vereiste examens nog niet afgelegd, een groter bezwaar is dat de benodigde gelden er niet zijn, zodat Akkerhuis als “oefenaar” in dienst blijft.
De Dolerenden proberen, niet helemaal zonder succes, een aantal afgescheidenen van de kerk in de Gelderse buurt, mee te krijgen naar hun Nederlands Hervormde “Evangelisatie” aan de Zandvaart te Breezand. Uiteraard zien de Afgescheidenen een en ander met lede ogen gebeuren. Het zou beter zijn als men, zoals ook elders in het land meestal gebeurde, elkaar wist te vinden. In de meeste plaatsen in ons land lukt dit wel en ontstaat er ten slotte één Gereformeerde kerk, maar ondanks alle pogingen daartoe in de jaren 1892-1898 is het hier uiteindelijk niet gelukt. In maart 1897 maken de Dolerenden zich los van het Gereformeerd kerkverband, door zich als “vrije kerk” te constitueren.

Gereformeerde Kerk

Het schijnt dat naast de schuldenlast van het kerkje aan de Zandvaart, ook persoonlijke onenigheid en wantrouwen een rol hebben gespeeld. Op de classisvergadering van 10 maart 1848 wordt de dolerende broeders die wél tot een samengaan van beide groeperingen hadden willen komen, geadviseerd dit individueel te doen door zich aan te melden bij de kerk van de afgescheidenen in de Gelderse buurt. Verschillende broeders en zusters, o.a. J. de Jong, D. Kooi, J. Verburg, A. van Rozelaar, Bartje Magchelsen en Apolinia Koole hebben dit inderdaad ook gedaan. Vanaf dit moment is in feite de kerk in de Gelderse buurt de gereformeerde kerk van Anna Paulowna; het kerkje aan de Zandvaart wordt “Evangelisatie” van de Nederlandse Hervormde Kerk, waar de “rechtzinnigen” voortaan ter kerke gaan. Tengevolge van de snelle groei van de bevolking van Breezand in de twintigerjaren, is de groei van het ledental daar zodanig, dat naast het oude kerkje een nieuw kerkgebouw verrijst (1938).

Notulen

Vanaf 11 april 1898 zijn ook de notulen van de kerkenraad bewaard gebleven. Klaas Vlaming wordt weer voorzitter van de kerkenraad en L. van Galen “sinds 1887 uitdeler aan de behoeftige broeders en zusters wordt kashouder der arme gelden”.
De zitplaatsen in de kerk – drie rijen stoelen en enkele banken – worden verhuurd voor fl. 1,50 of fl. 1,00 per jaar. Nog altijd heeft men geen eigen predikant. Omdat de gemeente in de polder wel denkt een half predikantssalaris (ca. fl. 300,-) bijeen te kunnen brengen en hetzelfde het geval is met de kerk van Heerhugowaard, dringt de classis erop aan dat beide kerken samen één predikant beroepen. De gemeente in Heerhugowaard voelt er echter weinig voor, bovendien heeft men dan ook nog geen pastorie in de polder.
In 1901 is er de nodige onrust in de gemeente want een aantal gemeenteleden zou zich toch liever aansluiten bij de Christelijk Gereformeerde Kerk. Eén van hen is Jan Voorthuizen, (bijgenaamd “het Roepertje”) vader van de toen driejarige Lourens, die later grote bekendheid zou krijgen als Lou de Palingboer. Pogingen om tot een afzonderlijk Chr. Geref. Kerk in de polder te komen mislukten echter. In hetzelfde jaar is er ook voor het eerst in de notulen sprake van een pogen om “zoo mogelijk nog het volgende jaar te geraken tot het verkrijgen van een school met den bijbel”. Het is echter een hele toer om het geld daarvoor bij elkaar te krijgen. In 1906 heeft men voor dat doel fl. 500,- gereserveerd, in 1907 is dat bedrag aangegroeid tot fl. 725,-. Wanneer er in datzelfde jaar vanuit Alkmaar het voorstel komt om een tweede predikant te beroepen voor de evangelisatie en voor het verzorgen van de kerken van Anna Paulowna en Krabbendam, schrijft de kerkenraad dat ze geen geld heeft “omdat ze alle krachten inspant om een christelijke school te krijgen”.

Predikant

In 1915 lijkt het erop dat er dan toch een predikant gaat komen. Met steun van classis en provincie wordt een bedrag van fl. 1400.- bijeengebracht voor een predikant die de Anna Paulownapolder (110 leden) als standplaats zal hebben, maar ook de kerk van Kolhorn (66 leden) en Wieringen (45 leden) zal dienen. De kerk in de polder zal 26 zondagen per jaar over de predikant kunnen “beschikken”, de beide andere kerken elk 13 zondagen. Een vrije zondag voor de predikant is er dus niet bij! Er is echter een groot tekort aan predikanten in die dagen en het staat wel bij voorbaat vast dat er géén predikant te vinden zal zijn voor zo’n uitgestrekt werkterrein. De drie betrokken kerken willen een evangelist (de Vries) als “oefenaar” beroepen, maar daar wil de classis niet aan. Zij willen alleen financiële steun geven bij de “inrichting van de volle bediening des woords”. En daarmee is de zaak voor de zoveelste keer van de baan. Wel wordt een stuk grond gekocht (1916) voor de eventuele bouw van een pastorie.
In hetzelfde jaar komen de eerste gezinnen in de polder wonen die zich met de bloembollencultuur gaan bezighouden. Doordat deze cultuur een grote ontwikkeling gaat doormaken groeit ook de kerkelijke gemeente in de jaren na de eerste wereldoorlog in aantal.
In 1920 – het jaar waarin de christelijke school (met 62 leerlingen) gestart is – komt er dan eindelijk, zij ’t dan “parttime” een evangelist naar de polder: broeder Reinder Pos van Purmerend. Pos wordt een bekend figuur in de polder die zich bezighoudt met huisbezoek en catechisatie, maar ook met bijbellezingen, evangelisatiebijeenkomsten en lectuurverspreiding. De kerkelijke gemeente groeit snel in die jaren, in 1927 zelfs in één jaar tijds met 80 leden.

Bouw nieuwe kerk

gk-gebouw-1930-1969

Kerk met pastorie aan de Molenvaart (1930-1969)

Er wordt dan ook besloten tot de bouw van een nieuwe kerk, naast het oude kerkgebouwtje. Op 12 juni 1929 legt de voorzitter van de kerkenraad Joh. Bergman de eerste steen en op 16 oktober houdt de Helderse predikant ds. Tollenaar de eerste predikatie “en zij noemden zijn naam Rehoboth”.
Op de plaats van de oude kerk wordt een pastorie gebouwd en op 5 juli 1931 doet de eerste predikant, de later zo bekende ds. S.U. Zuidema, z’n intrede. De financieel goede jaren voor de bloembollenkwekers zijn intussen alweer voorbij en de economische crisis van de jaren dertig woedt in alle hevigheid, ook in de polder. In 1935 vertrekt ds Zuidema naar het toenmalige Nederlands-Indië, zijn opvolger ds. E. Jansen wordt na een jaar ziek en wordt in 1938 tijdelijk emeritus verklaard. In hetzelfde jaar komt ds. Jac. van Nieuwkoop; hij heeft bij het 75-jarig bestaan van de kerk (1865-1940) een klein boekje over de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk in de polder geschreven.

Vrijgemaakten

Ds van Nieuwkoop vertrekt op 6 februari 1943 naar Ulrum; op 30 mei doet kandidaat J. Blokland zijn intrede.
In deze jaren ontstaan er ernstige tegenstellingen in de gereformeerde kerken in ons land, over de opvatting van doop en genadeverbond. Een aantal “bezwaarden” beroept zich op artikel 31 van de kerkorde om de besluiten der generale synode niet voor vast en bondig te verklaren. Onder leiding van de hoogleraren van de Theologische Hogeschool K. Schilder en S. Greydanus, verklaren zij zich “vrije te maken” van de “verbastering der leer” en het “misbruik der tucht” in de Gereformeerde kerken. Ook in de polder is deze kwestie aanleiding tot heftige disputen. Tenslotte verlaat ds. Blokland met 30 lidmaten (en 31 doopleden) de kerk, als duidelijk wordt dat de meerderheid van de kerkenraad zich wél achter de Synodebesluiten stelt (20 februari 1947). Ds Blokland is nog een jaar in de polder gebleven als voorganger van de vrijgemaakte gereformeerde kerk.

Restauratie en nieuwbouw kerk

Op 29 februari 1948 “doet ds. H.P. Rutgers, overgekomen uit Vinkeveen zijn intrede. Twee jaar later wordt het kerkgebouw gerestaureerd; in 1960 besluit men echter tot nieuwbouw over te gaan, maar het duurt nog tot 1969 eer het nieuwe kerkgebouw – achter het oude gebouw – in gebruik kan worden genomen.

samenvaart-1 samenvaart-2
Huidige kerkgebouw SamenVaart aan de Molenvaart.

In hetzelfde jaar (16 aug. 1969) gaat ds. Rutgers met emeritaat. Pas op 5 januari 1975 wordt in deze vacature voorzien door de benoeming van de predikant ds. T. Zoutman. In de tussenliggende periode heeft drs. J.H. Buikema hier “hulpdiensten” verricht (sept. 1971-1973).

Orgel

In 1908, het jaar waarin Klaas Vlaming, voorlézer en voorzánger, sterft, wordt voor het eerst gesproken over de aanschaf van een orgel. Het orgel (een harmonium) komt er en Willem Klomp wordt organist. Tien jaar later wordt de nog jeugdige Frans Vlaming, kleinzoon van Klaas Vlaming, hulporganist. Niemand kan vermoeden dat hij zestig jaren(!) achteréén organist zal zijn in dezelfde kerk. Niet steeds in hetzelfde kerkgebouw en ook niet steeds op hetzelfde orgel, maar wel steeds in dezelfde kerk, de gereformeerde kerk van Anna Paulowna. Niet steeds op hetzelfde orgel. In 1937 wordt ter vervanging van het oude orgel een twee klaviers harmonium (met aangehangen pedaal) aangeschaft, op sterk aandringen van ds. E. Jansen, zelf een bekwaam organist, voor de som van fl. 790.- In 1946 wordt dit – inmiddels van een windmotor voorziene – harmonium voor fl. 2000.- weer verkocht en koopt men voor fl. 10.000.- een pijporgel. Dit door de firma Flentrop geplaatste twee klaviers orgel met aangehangen pedaal, is afkomstig uit de in de oorlog afgebroken Ned. Hervormde kerk aan het Helden der Zeeplein te Den Helder. Het orgel werd in 1869 gebouwd door Ypma, een leerling van de Friese orgelbouwer Van Dam. Bij herplaatsing van het instrument in het nieuwe kerkgebouw blijkt al spoedig dat, met uitzondering van het pijpwerk, eigenlijk het gehele orgel vernieuwd moet worden, zodat van herplaatsing geen sprake kan zijn. Vernieuwing behoort helaas financieel niet tot de mogelijkheden. Gelukkig vindt men de heer A. van der Kuil te Den Helder bereid de “herplaatsing” uit te voeren. In de periode 1970-1974 heeft deze verdienstelijke amateur orgelbouwer bijna al zijn vrije tijd aan dit orgel besteed.

EINDE VAN HET YPMA/VAN DER KUIJL-ORGEL
Na ruim 40 jaar gefunctioneerd te hebben, begon het Ypma/van der Kuijl-orgel steeds meer gebreken te vertonen. Op verzoek van het College van Kerkrentmeesters werd het instrument door orgeldeskundige Aart Bergwerff geïnspecteerd. In het verslag kwam duidelijk naar voren dat er door Van der Kuyl weinig kwalitatief hoogwaardige materialen zijn gebruikt. Dit begon nu zijn tol te eisen. De kosten voor de noodzakelijke restauratie/herbouw gingen de draagkracht van de gemeente verre te boven. In 2016 besloten de kerkrentmeesters om uit te zien naar een ander orgel.

EEN ‘NIEUW’ ORGEL
Dit werd gevonden in het dorpje Upper Gravenhurst, Bedfordshire, ruim 70 kilometer ten noorden van Londen. Deze dorpskerk uit de twaalfde eeuw stond al sinds de jaren 90 leeg en zou nu verkocht worden. Het orgel, in 1908 gebouwd door Anton en Joseph Holtzhammer, werd door de parochie om niet ter beschikking gesteld. De orgelcommissie viel voor de karakteristieke warme en dragende klank. Achtvoets registers voerden de boventoon en de aanwezigheid van een zwelkast maakte de klank erg wendbaar. De Engelse orgelbouwer David Coram uit Salisbury kreeg de opdracht om het orgel te restaureren, uit te breiden met een tongwerk en te plaatsen in de Samenvaart.

   


NAAR BREEZAND

In november en december 2017 werd het orgel uiteindelijk in Breezand geplaatst door David Coram en Stephen Cooke. Al meteen vanaf de installatie waren er diverse mankementen en bleek een deel van het orgel niet of nauwelijks te functioneren. Ook het tongwerk was niet geleverd noch waren er enige voorzieningen voor de plaatsing van die pijpen getroffen. Het orgel leek er slechter aan toe dan toen men het in 2016 in Upper Gravenhurst aantrof en een deel van de opdracht was gewoonweg niet uitgevoerd. Dat gaf aanleiding voor enige twijfels omtrent de kwaliteit van het geleverde werk. Deze twijfels werden bevestigd na een reportage door de Nederlandse orgelmaker Sander Booij. Hierna besloot men aan Booij de opdracht te verlenen om het orgel weer in goede conditie te brengen. Om financiële redenen was het niet meer mogelijk om het volledige instrument opnieuw in de werkplaats te restaureren, daarom moesten de meeste werkzaamheden op locatie geschieden. De pneumatische aansturing van de frontpijpen, de pedaalregisters en het groot octaaf van de Gamba werd volledig vernieuwd en het orgel werd winddicht gemaakt. Er kon gelukkig een tongwerk worden verworven via orgelmaker Joost de Boer van Drake Organbuilders Ltd. Dit is een Cornopean (fa. Hele, ca. 1920), een iets hoornachtig trompetregister, waarvan de schalbekers door pijpenmakerij Terry Shires uit Leeds werden verkropt om in het orgel te passen. Martin Butter uit Ridderkerk vervaardigde een kantsleep voor het Great om het register te kunnen plaatsen. De muzikaal logischer plek op het Swell bleek binnen het bestek van deze werkzaamheden helaas onhaalbaar wegens plaatsgebrek. Enkele ontbrekende kasdelen werden gecompleteerd. Koen van Andel uit Utrecht verleende assistentie bij het inregelen van diverse tractuurdelen. Wensen voor de toekomst blijven het aanbrengen van zijpanelen aan de orgelkas en het opknappen van het aanzicht van de zinken frontpijpen. Deze bleken in 2017 zonder toestemming in Engeland gezandstraald te zijn in plaats van gepolijst, met alle gevolgen voor het uiterlijk.
In juli 2019 kon het orgel eindelijk officieel worden opgeleverd. Een lange weg met veel hobbels en kuilen was ten einde. David Coram bleef – ondanks het scheiden der wegen – tot het einde toe op afstand begaan met dit project, het is triest dat hij de voltooiing niet meer heeft kunnen meemaken: hij overleed op 28 januari 2019 onverwachts op 42-jarige leeftijd.
Het resultaat van al het werk mag er gelukkig wezen: brede, warme klanken klinken nu in de Samenvaart. Hoewel iets kleiner, heeft het Holtzhammer-orgel het dubbele aan draagkracht, vergeleken met haar voorganger. De Cornopean staat direct achter het front en is vooral een welluidend solo-register.

Voor de kenners volgt hier de dispositie:

GREAT ORGAN SWELL ORGAN PEDAL ORGAN
Open Diapason 8’ Horn Diapason 8’
Clarabella 8’ Lieblich Gedact 8’
Dulciana 8’ Gamba 8’
Principal 4’ Voix Celeste 8’
Suabe Flute 4’ Gemshorn 4’
Cornopean 8’ Piccolo 2’
Great to Pedal
Swell to Great Swell Super Octave Swell to Pedal